De steilsteven is oorspronkelijk een typisch Groninger zeilschip voor de kleine kanalen. Steilstevens zijn later ook als motorschepen gebouwd. Dit scheepstype is ontwikkeld als alternatief voor de relatief zwaarder en complexer gebouwde tjalken. Een gemakkelijker, dus goedkoper, te bouwen schip. Een steilsteven was ook lichter gebouwd en kon dan ook meer lading vervoeren dan een tjalk van dezelfde afmetingen.
In het laatste kwart van de negentiende eeuw werd, in navolging van de ontwikkeling in de zeevaart, bij de bouw van binnenvaartschepen overgegaan van hout op ijzer. Gebaseerd op de architectuur van de houten Oudhollandse exemplaren ontstonden er vanaf ongeveer 1880 geklonken ijzeren aken, tjalken, pramen, enzovoorts. De steilstevens, gebouwd vanaf 1910, hebben echter geen houten voorgangers gekend.
Het was een nieuw ontwerp. Het voorschip van de steilsteven (de naam zegt het) was een rechte verticale steven, die meer door het water sneed. Het achterschip was gebouwd als een aak. Het volle achterschip had ruimte voor de schipperswoning. Naar Gronings gebruik was de roefingang aan stuurboordzijde (rechterkant van het schip).
De steilsteven kende weinig diepgang en was langgerekt van vorm. Het roer had dezelfde vorm als bij een tjalk of aak (aangehangen roer). Op kleinere schepen waren de zwaarden veelal van staal. De tuigage was kleiner uitgevoerd.
Kleine steilstevens zeilden niet hoog aan de wind. Zij werden in de kanalen vaak gejaagd door paarden of getrokken door menskracht. De zeilmast en de giek werden tevens gebruikt als hijskraan om te laden en te lossen.
Steilstevens voeren veel in de aardappel- en bietencampagnes. Evenals de turfwinning. Waren het aanvankelijk aan Groningen gebonden schepen, later voeren ze, inmiddels ook gebouwd met grotere ladingcapaciteit, van daar uit door heel Nederland met diverse lading. Er zijn steilstevens gebouwd met een laadvermogen variërend van 50 tot 150 ton.
Nadat de motorisering van de binnenvaart toenam werden de zeilschepen van hun tuigage ontdaan. Bij de ombouw van zeilschip naar motorschip liet men doorgaans de zwaarden hangen om bij dwarse wind toch goed te kunnen sturen. Vaak werd een stuurhut achter de roef gebouwd. Het helmhout van het roer werd vervangen door een stuurlier dat met een ketting verbonden was aan een kwadrant op de kop van het roer.
Het houten roer werd vaak vervangen door een simpel enkel of dubbelwandig stalen roerblad.
De Allegonda heeft voor in de ankerlier nog een rol met staaldraad om met behulp van de lier het schip te verhalen (handmatig het schip verplaatsen). Bij de motorisering van het schip kreeg de Allegonda rond 1950 een stuurhut.