Al sinds de middeleeuwen zijn deze oeververbindingen gebouwd: tientallen scheepjes naast elkaar en voor anker op de rivier. En over al die scheepjes een wegdek: een drijvende brug voor mensen, koetsen en vee.
Maar voor de scheepvaart was er een speciale oplossing: een brugdeel dat kon uitdrijven. Men liet op dat brugdeel de ankerketting gewoon vieren. Dan dreef dat brugschip een eindje met de stroom mee. Bij de oever lag ook een anker en aan die ketting werd het schip opzij getrokken. Er was eigenlijk een soort netwerk van ankers. Op die manier kon de ‘schipbrug’ voor de doorvarende schepen geopend worden. De lieren voor de ankerkettingen werden oorspronkelijk met de hand bediend. Het was zwaar werk om een brugschip, tegen de stroom in, weer op zijn plaats te krijgen. Openen, doorvaart van schepen en sluiten duurde soms drie kwartier.
Dit brugschip uit 1896 was het eerste machine-brugschip in Nederland. Het geklonken witte ijzeren ‘huis’ bovenop was de machine kamer. Daarin lieten twee Rennes petroleummotoren van elk 6 PK de ankerlieren draaien. Zo werd de openingstijd van de brug met een derde bekort. Op de wereldexpositie in Parijs (1900) werd deze ‘moderne’ technische vinding ten toon gesteld. Dit machine-brugschip lag tussen Vianen-Vreeswijk. Toen in 1936 daar de nieuwe vaste brug gereed kwam is deze schipbrug naar Zutphen gekomen. Daar verrichtte de schipbrug haar laatste diensten tijdens het meer dan een jaar durende herstel van de vaste brug. Het unieke machine-brugschip bleef behouden: onttakeld bij Rijkswaterstaat in gebruik als kantoor/opslagloods.
Er zijn vele schipbruggen geweest: Deventer, Doesburg, Arnhem, Westervoort, Nijmegen, Hedel, enz. Toen men bruggen met grote overspanning over de brede rivieren kon bouwen verdwenen de schipbruggen in Nederland geheel.