Twee belangrijke ontwikkelingen kenmerken de geschiedenis van de binnenvaart. De eerste grote omwenteling is de overgang van houtbouw naar ijzer- en staalbouw. In de eerste decennia van de 20e eeuw verdwenen de houten schepen snel. Alleen de houten vissersschepen hielden nog stand. Na een periode van ijzerbouw, werden vanaf begin 20e eeuw stalen schepen gebouwd. Aan de scheepstypen veranderde aanvankelijk niet zoveel. De scheepstypen die al generaties lang van hout werden gebouwd, werden nu van ijzer gebouwd. Later kwamen er ook nieuwe typen als de klipper en het stoombeurtschip. De tweede belangrijke ontwikkeling was de overgang van zeilende bedrijfsvaartuigen naar gemotoriseerde schepen. Begin 20e eeuw liet een enkele vooruitstrevende binnenvaartschipper met geld een motor inbouwen, maar van werkelijke motorisering van de binnenvaart was nog lang geen sprake. Goedkopere oplossingen waren het installeren van een zijschroef aan een dekmotor (de zogenaamde lamme arm) of het varen met een opduwer: een klein scheepje met ingebouwde motor dat achter een schip gebonden werd De laatste generatie zeilende bedrijfsvaartuigen werd tot 1920 gebouwd. Daarna raakte de zeilvaart op zijn retour. De langzame ontwikkeling van de motorisering had behalve met de conservatieve aard van de schippers ook te maken met de slechte economische tijd vanaf de jaren dertig tot na de Tweede Wereldoorlog. Door de brandstofschaarste beleefde de zeilschippers nog een korte opleving. Motorschippers improviseerden met noodzeiltjes aan de laadmasten.
Vanaf 1950 werd het vervoer per trein en vrachtwagen een steeds grotere concurrent. Alleen de schepen met een groot laadvermogen konden de concurrentie nog aan. Kleinere schepen raakten uit de vaart en bleven voor de wal als woning voor de schipper. Eind jaren zestig en begin jaren zeventig brachten veel schippers door sloop- en premieregelingen hun schip naar de sloop. De traditionele schippers(gezinnen) waren zeer zuinig op hun schepen; ze waren woning en bedrijfskapitaal tegelijk. De schepen, die eind 19e eeuw en in de 20e eeuw werden gebouwd en gevaren, bleven tot eind 20e eeuw in gebruik. Vaak bleven schippersechtparen tot op hoge leeftijd wonen op de schepen, waarop zij tientallen jaren lang met hard werken hun brood hadden verdiend. Vanaf de jaren zeventig werden deze schepen in toenemende mate gekocht door een nieuwe generatie, die vaak uit liefhebberij de afgedankte schepen ging bewonen en restaureren. In het oude laadruim werd een comfortabele woning ingericht; bij een groot aantal is het originele interieur van de roef (vroeger het woongedeelte) in takt gelaten. Eigenaren deden concessies aan het wooncomfort ten gunste van het verantwoord historisch uiterlijk van de schepen. In 1974 werd de Landelijke Vereniging tot Behoud van het Zeilend Bedrijfsvaartuig opgericht. Doel van de vereniging is zoveel mogelijk zeilende bedrijfsvaartuigen behouden en terugbrengen in oorspronkelijke staat. In 1999 wordt de naam veranderd in Landelijke Vereniging tot Behoud van het Historisch Bedrijfsvaartuig om recht te doen aan het behoud van gemotoriseerde bedrijfsvaartuigen. Door particulier initiatief en uit eigen middelen is zo menig schip voor de sloop behoed en in oorspronkelijke staat teruggebracht. Deze schepen zijn te bezichtigen op historische dagen en in museumhavens.