Geschiedenis van de kleine en grote sleepboot
Op een zekere dag kwam een goede vriend van mij, welke mij had aangestoken met het scheepsvirus, met een dia terwijl ik bezig was met de restauratie van een uit 1930 stammende Citroen. Mijn fascinatie voor ouderwetse techniek had zijn oorsprong gevonden in één cilinder motorfietsen en had zich uitgebreid naar allerhande tijdverwante machinerieën. De stap naar varende machinerieën was vrij snel gemaakt toen ik op de dia een scheepje zag met weliswaar enorme gaten en een grote mate van verwaarlozing maar de vorm trok mij enorm.
Eenmaal op zoek naar de lig/standplaats vond ik na veel zoeken op perceel wat aanstonds bebouwd zou gaan worden, op een eenvoudige kar een casco van een wat later bleek, ’n z.g.n. opduwer te zijn. Het kon haast niet anders zijn als dat dit scheepje op het kanaal bij Raalte dienst moet hebben gedaan. Het bouwjaar schat ik op 1925 gelet op de summiere aanwijzingen van plaatselijke Raaltenaren. Wat mij ertoe bracht dit object te ‘adopteren’, wat de enorm robuste bouwwijze en de vorm welke een blijk was van gedegen vakwerk. Het verval had met de tijd toegeslagen en het plaatwerk was zeker voor één vijfde, met het verstrijken van de jaren, verdwenen. Bij navraag aan de gem.Raalte wie ik moest benaderen om een eigenaar te vinden om tot een eventuele koop over te gaan werd mij te verstaan gegeven dat ik nét op tijd was want de plaatselijke sloper was al benaderd vanwege de aanstaande nieuwbouw op het perceeltje waar het scheepje stond. De eigenaar was herhaaldelijk door het gem. bestuur benaderd edoch zonder enig resultaat. Zaak werd nu om te zien in welke mate de kar nog geschikt was want dat ding moest daar weg!
Een tijdelijke stalling bij een naburig afgesloten depot was de eerste stap, gevolgd door een reis achter een flinke trekker richting Rheden alwaar de arbeid zou gaan plaatsvinden. Eenmaal aangekomen in Rheden nabij de dode arm aan de Ijssel, had ik het geluk bij een plaatselijke schroothandel zo goed nieuwe stroken staalplaat in voldoende hoeveelheid aan te schaffen waarmee het dubbelen zeker zou lukken. Met de aanvankelijk beperkte ervaring die ik had in relatief grof plaatwerk lukte mij het toch binnen een twee en een halve maand het scheepje geteerd en al te water te laten. Zelfs de ‘droge’delen heb ik met nieuw materiaal opnieuw geklonken. De kleuren waren toen rood en zwart en is sindsdien nooit veranderd want wit was immers de kleur van jachtjes…! De oorspronkelijke naam is mij nooit ter ore gekomen vandaar de naam; Zon. Ook met brandmerken en andere kenmerken is dit stuk varend gereedschap nooit voorzien.
De zoektocht naar een geschikte motor bracht mij bij Dirk de Ridder in Soest welke een drietal 2LS Kromhout-Gardners had staan waarbij er één zelfs een Rijsdijk OK2 keerkoppeling bezat met toevallig precies de juiste overbrengingsverhouding.
De inbouw plus de nodige techniek was voor mij gesneden koek waardoor ik en mijn broer in datzelfde jaar konden meedoen aan Sail 1990. Sindsdien heb ik veel reisjes gemaakt en vakanties doorgebracht op dat krap 6 x 1,85 meter lange bootje waarbij ik zelfs een tocht over de Waddenzee maakte om Oerol mee te kunnen maken. Ook hachelijke avonturen bij de Rotterdamse hoek brachten mij bij de conclusie dat dit scheepstype met een diepgang van 1,10 mtr. ook z’n beperkingen had. De hang naar een echte sleepboot werd als groter en het verlies van een prachtige werkplaats waar ik ook woonde, uit 1896 waar ik uit moest bracht de drang naar een eigen objekt wat én kon varen én wat onvervreemdbaar aan mijzelf toebehoorde, niet alleen urgent maar ook een manier om betaalbaar te kunnen bestaan. Geld had bepaald nooit in voldoende mate gehad om zomaar een kant en klaar schip te kunnen kopen vandaar dat de zoektocht naar iets geschikts werd aangevangen.
Alsof het zo moest zijn kwam weer degen die destijds met het dia’tje bij mij kwam van de opduwer, met advertentie over een ‘sleepboot te koop in Amsterdam’. Aan de Zwanenburgwal lag een verschijnsel van wat dan sleepboot werd genoemd maar in een dermate slechte staat dat de prijs binnen mijn besteedbare budget viel. Het bleek een uit 1915 stammende voormalige Rotterdamse havensleepboot te zijn geweest welke een flink deel van z’n leven pramen met stadsafval had verscheept. Aan de ijsversterkingsplaten op de huid nabij de voorsteven en de ophangbouten is goed te zien dat er ’s winters een z.g.n. slof werd gemonteerd om het ijs te breken. Daarna in het begin van de jaren zeventig door de Roteb afgestoten en in particuliere handen verbouwd en veranderd tot een sportvisserijbootje voor dagtochten met betalende gasten. De bijna oversteile vorm van de voorsteven in combinatie met de Kromhout 2H3 motor, welke ik qua type inwendig van haver tot gort kende en de andere delen die ik zou over houden nadat de snijbrander z’n werk had gedaan, brachten mij ertoe tot aankoop over te gaan. Natuurlijk is de keuze om een sleepboot te willen varen wel te verklaren vanwege het feit dat de motor een essentieel onderdeel van het schip waardoor de machinekamer tot de grootste ruimten behoort. De liefde voor de robuuste bouw met dito kracht bij naar huidige begrippen extreem lage toeren doet vaak zelfs hen die weinig kennis hebben van deze techniek, het hart smelten.
De voorgeschiedenis was kennelijk met veel Rotterdamse documentatie tijdens de meidagen van 1940 verloren gegaan maar wat wel is blijven bestaan is dat het schip als stoomsleepboot heeft gevaren totdat de beurskrach van ’29 een einde maakte aan de onderneming van twee broers die o.a. voor stad Rotterdam werkten. Na een aantal jaren werkloos aan de kant gelegen te hebben heeft stad Rotterdam besloten het schip aan te kopen en verder te laten varen als voorheen voor de Roteb zij het dan na een grondige verbouwing. De twee broers kwamen nadat de stoominstallatie was vervangen door een gloednieuwe Kromhout motor met het bouwjaar 1934, waarschijnlijk in datzelfde jaar of niet lang daarna, in loondienst te werken op hetzelfde scheepje. De Duitse inval maakte dat dit scheepje werd misbruikt als patrouille vaartuig in het havengebied. Na de bevrijding werd het geschut dat op het voordek was aangebracht, verwijderd waarna de bezetting en de vernietiging van de stad Rotterdam uit het dagelijkse bewustzijn kon worden verbannen en voorwaarts naar de toekomst werd het nieuwe credo. De pensionering van de twee broers moet mede de oorzaak zijn geweest dat stad Rotterdam het sleepbootje uit de boeken verwijderde en is sindsdien een kommervolle toekomst tegemoet gegaan tot het scheepje op de Grevelingen geruime tijd gezonken heeft gelegen. Het mag daarom een wonder genoemd worden dat de motor zelf geen noemenswaardige corrosieschade heeft opgelopen. Waarschijnlijk dankzij het feit dat ook alles uitwendig zo vet was.
De dienovereenkomstige waardedaling heeft er mede voor gezorgd dat het schip in handen kwam van de ene naar de andere avonturier waarna de huidige avonturier zich aantrof aan boord van dit schip op weg naar Harlingen na eerst ontslag te hebben genomen bij het Ned. Openluchtmuseum.
Mijn motto op dat moment was, ‘als je van worst houd, moet je bij de slager gaan werken’. Harm Visser was de eerste werf waar ik zoetjes aan de eerste werkzaamheden ging verrichten. Daarna volgde de werf van Lex Tichelaar, SRF, welke ik nog steeds veel dank verschuldigd ben. Niet alleen vanwege de mogelijkheid om als kleine zelfstandige aan het werk te kunnen maar ook vanwege het feit dat ik daar mocht afmeren en werken aan het schip. Omdat op deze werf de meeste schepen die nu tot de z.g.n. ‘bruine vloot’ behoren, werden gebouwd uit voormalige binnenvaartschepen met een evenzo voormalige zeilvaartgeschiedenis, kon ik mijzelf ruim voorzien met niet alleen kennis over het gebruik en de bouwwijzen maar ook onderdelen die ‘in de bak’ belandden omdat de aanpassingen aan het nieuwe gebruik zulks onvermijdelijk maakten. Ik was mij bewust van het feit dat werkelijk alles met eigen handen tot stand moest worden gebracht en wanneer dat beter door iemand met ervaring kon worden gedaan, zoals de stuurhut van padoekhout of het kombuismeubilair van iepenhout, stond daar weer het inbouwen van een Bronsmotor of een Daf een een andere sleepboot tegenover. In de tijd dat ik woonde en werkte op de sleepboot heb ik meelijwekkende hoofdschudden collega gezien die mettertijd veranderde in mensen met goedkeurende blikken en hulp in ruil voor wederdiensten.
Na twee en half jaar was het scheepje althans technisch vaarklaar en keerde ik tijdens mijn vakantie voor het eerst weer terug naar het dorp aan de Neder Rijn waar ik ben geboren. Dat onversneden trots naast de melancholie van een overwinning op het verval, één van de basisemoties waren behoeft geen verdere uitleg.
![]() |
![]() |
![]() |